spook

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken

spook zn. ‘onstoffelijke verschijning’

Mnd. spōk, dr. spoek, gron. spouk, westf. spauk en nfri. spoek wijzen allen op een oorspronkelijk pgm. *spōka-. In het mnd. bestond bovendien gewestelijk een vorm spūk naast spōk, welke te vergelijken is met būk naast bōk ‘boek’. Nnl. spook en nhd. Spuk zijn aan het mnd. ontleend. De klankwettige nnl. vorm is dus *spoek.

Reeds in de oudste betuigingen heeft het woord ook de betekenis ‘(slecht) voorteken’, die allengs is beperkt tot de samenstelling mnd. vörspōk, mnl. vorespook (nnl. voorspook), nhd. Vorspuk. Daarnaast bestond de afleiding mnd. spōken ‘toveren, wichelen’, mnl. spoken id.

Hoewel de omstandigheden van de afleiding onduidelijk zijn is *spōka- ongetwijfeld verwant aan de groep van *spahōn- (on. spá ‘voorspellen, voorzien’), *spēha- (on. spár ‘profetisch’, os. spáhi ‘verstandig, wijs’) en *spehōn- (nnl. spieden, nhd. spähen). Deze gaan terug op de wortel pie. *speḱ-, *spoḱ- ‘zien, aanschouwen’ (LIV2 575), waarvan o.a. ook Grieks skopeĩn ‘kijken’, Latijn specere ‘zien, kijken’ en diens afleiding spectrum ‘beeld, verschijning, schaduwbeeld’ (Frans spectre ‘spook’ e.d.).

De -k- in *spōka- (i.p.v. de verwachte -h- of -g-) is mogelijk ontstaan o.i.v. een iteratief werkwoord van het slag dat Kroonen (2011) uitgebreid heeft beschreven: *spak(k)ōn- (vnnl. spaken 'spiegelen, voorbeeld nemen'). Eveneens met -k- is het verwante *spaka- (on. spakr ‘wijs, ervaren’), met een betekenisontwikkeling als die van *wīsa- (nnl. wijs ‘verstandig’) bij pie. *u̯eid- ‘zien’. Vgl. voor de -k- die van *taikjan- (ne. teach ‘onderwijzen’) en *taikna- (nnl. teken) naast *tīhan- (nnl. aantijgen) van de wortel pie. *deiḱ-, *doiḱ- ‘wijzen’. Vgl. ook *lak(k)ōn- (nnl. laken ‘afkeuren’) en *laka- (on. lakr ‘gebrekkig’, mnl. lac ‘loszinnig’) naast *lahan- (os. lahan ‘berispen’, ohd. lahan id.) en *lahstra- (nnl. laster).

[O.E.C. van Renswoude]


Verwijzing: Kroonen, G., The Proto-Germanic n-stems (Amsterdam, 2011)