moeder: verschil tussen versies

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''moeder''' zn. ‘vrouw die een kind heeft’ Indien hier sprake is van hetzelfde achtervoegsel als het ''nomina agentis'' vormende ''*-ter-, *-tor-'', is het aanne...')
 
Regel 1: Regel 1:
 
'''moeder''' zn. ‘vrouw die een kind heeft’
 
'''moeder''' zn. ‘vrouw die een kind heeft’
  
Indien hier sprake is van hetzelfde achtervoegsel als het ''nomina agentis'' vormende ''*-ter-, *-tor-'', is het aannemelijk dat ''*meh<sub>2</sub>-ter-'' is afgeleid van de wortel ''*meh<sub>2</sub>-'' ‘groeien’ (Yakubovich). Deze vinden we terug als ''*mh<sub>2</sub>-ói-ei-'' (Hettitisch ''mai-'' ‘(op)groeien; gedijen; geboren worden’) en ''*mh<sub>2</sub>-ei-ent-'' (Hettitisch mai̯ant- zn. ‘jonge, volwassen man’, bn. ‘volwassen, krachtig’).
+
Indien hier sprake is van hetzelfde achtervoegsel als het ''nomina agentis'' vormende ''*-ter-, *-tor-'', is het aannemelijk dat ''*meh<sub>2</sub>-ter-'' is afgeleid van de wortel ''*meh<sub>2</sub>-'' ‘groeien’ (Yakubovich). Deze vinden we terug als ''*mh<sub>2</sub>-ói-ei-'' (Hettitisch ''mai-'' ‘(op)groeien; gedijen; geboren worden’) en ''*mh<sub>2</sub>-ei-ent-'' (Hettitisch ''mai̯ant-'' zn. ‘jonge, volwassen man’, bn. ‘volwassen, krachtig’).
  
 
Verder te verbinden zijn ''*meh<sub>2</sub>-tor-'' (Oudkerkslavisch ''matorъ'' ‘oud’, met aanpassing van achtervoegsel Latijn ''mātūrus'' ‘volwassen, rijp’), ''*méh<sub>2</sub>-(o)-'' (Latijn ''mās'' ‘man’), ''*méh<sub>2</sub>-ro-'' (Oudiers ''már, mór'' ‘groot, geweldig’), ''*méh<sub>2</sub>-is-on-'' (Nederlands [[b:meer2|''meer'']], Gotisch ''maiza'' ‘meer’) en vermoedelijk ook ''*méh<sub>2</sub>-lo-'' ‘vrucht’ (Grieks ''mḗlon'' ‘appel’, Latijn ''mālum'' ‘appel’, Hettitisch ''mahla-'' ‘druif, wijnrank’).
 
Verder te verbinden zijn ''*meh<sub>2</sub>-tor-'' (Oudkerkslavisch ''matorъ'' ‘oud’, met aanpassing van achtervoegsel Latijn ''mātūrus'' ‘volwassen, rijp’), ''*méh<sub>2</sub>-(o)-'' (Latijn ''mās'' ‘man’), ''*méh<sub>2</sub>-ro-'' (Oudiers ''már, mór'' ‘groot, geweldig’), ''*méh<sub>2</sub>-is-on-'' (Nederlands [[b:meer2|''meer'']], Gotisch ''maiza'' ‘meer’) en vermoedelijk ook ''*méh<sub>2</sub>-lo-'' ‘vrucht’ (Grieks ''mḗlon'' ‘appel’, Latijn ''mālum'' ‘appel’, Hettitisch ''mahla-'' ‘druif, wijnrank’).

Versie van 10 sep 2015 om 14:29

moeder zn. ‘vrouw die een kind heeft’

Indien hier sprake is van hetzelfde achtervoegsel als het nomina agentis vormende *-ter-, *-tor-, is het aannemelijk dat *meh2-ter- is afgeleid van de wortel *meh2- ‘groeien’ (Yakubovich). Deze vinden we terug als *mh2-ói-ei- (Hettitisch mai- ‘(op)groeien; gedijen; geboren worden’) en *mh2-ei-ent- (Hettitisch mai̯ant- zn. ‘jonge, volwassen man’, bn. ‘volwassen, krachtig’).

Verder te verbinden zijn *meh2-tor- (Oudkerkslavisch matorъ ‘oud’, met aanpassing van achtervoegsel Latijn mātūrus ‘volwassen, rijp’), *méh2-(o)- (Latijn mās ‘man’), *méh2-ro- (Oudiers már, mór ‘groot, geweldig’), *méh2-is-on- (Nederlands meer, Gotisch maiza ‘meer’) en vermoedelijk ook *méh2-lo- ‘vrucht’ (Grieks mḗlon ‘appel’, Latijn mālum ‘appel’, Hettitisch mahla- ‘druif, wijnrank’).

Daarnaast ook *méh2-tro- o. (Nederlands baarmoeder, Oudhoogduits muodar ‘baarmoeder’) en *méh2-treh2- v. (Grieks μήτρα), welke niet afleidingen zijn van *meh2-ter- ‘moeder’, maar afzonderlijke afleidingen met het instrumenta vormende achtervoegsel *-tro-, *-treh2-.

De moeder is dan ‘zij die doet groeien’, zowel binnen als buiten de buik, of ‘groeier’ bij zwangerschap.

[O.E.C. van Renswoude]


Verwijzing: Yakubovich, I., “Indo-European *mā- ‘to grow’, in Indoevropejskoe jazykoznanie i klassičeskaja filologija 14 (2010), 478–92