ijver
ijver zn. ‘vlijt, toewijding’
Het woord lijkt samen met pgm. *aibra- (oe. áfor ‘fel, heftig’, ohd. eibar ‘ruw’), *īfō ‘klimop’ (mnl. ieve, oe. ífig met uitbreiding, ne. ivy) en on. Ífing, de naam van een mythische stroom die nooit bevriest, te zijn afgeleid van een verloren klasse 1 sterk werkwoord *īfan- (*aife, *ibanaz). Vergelijk de afleiding *baitra- (got. báitrs) van *bītan- (nnl. bijten enz.). Mogelijk hoort pgm. *imbja- ‘bij, bijenzwerm’ (oe. imbe, mnl. imme, nnl. im- enz.) hier ook bij, als een genasaliseerde afleiding.
Het werkwoord zou oorspronkelijk een betekenis kunnen hebben gehad als ‘met kracht, ijver, felheid voortgaan’ en een intensief-vormende p-uitbreiding zijn van pie. *h1ei- ‘gaan’ (LIV2 232). Vergelijk pie. *reup- ‘breken, rijten’ (LIV2 510) naast pie. *reuH- ‘openrijten’ (LIV2 510).
[O.E.C. van Renswoude]