tas1

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken

tas 1 zn. ‘zak’

Mede gezien het voorkomen van os. dasga is het aannemelijk dat ook de Nederlandse en Nederduitse vormen met t- zijn ontleend aan ohd. tasca, en dat deze langs de Hoogduitse klankverschuiving is ontstaan uit pgm. *daskō(n)-, bij de wortel pgm. *das-, *dēs-, de voortzetting van pie. *dh(e)h1-s-, een s-uitbreiding van pie. *dheh1- ‘(zich) leggen, zetten, plaatsen, stoppen, verrichten’, waarvoor zie nnl. doen.

Pgm. *das-, *dēs- is in het Nederlands bekend van daas ‘suf’ (eig. ‘geneigd tot zitten/liggen, zich niet of nauwelijks bewegende’), bedeesd ‘beschroomd’ (ouder ‘stil van schrik, verbijsterd’) en bedaren ‘tot kalmte brengen of komen’, en daarbuiten onder meer van os. darni, derni, oe. dyrne, ohd. tarni, terni, alle ‘verstopt, verborgen, geheim’.


[O.E.C. van Renswoude]