den 2

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken

den 2 zn. m. 'bergzolder; dorsvloer, erf, hofplaats'.

Oudste attestatie van een voorvorm van den is danea ‘dorsvloer’ in de Reichenauer Glossen (ca. 750, kopie eind 8e e.). Denne komt vanaf de zestiende eeuw voor als ‘vloer’, ‘scheepsdek’, ‘scheepsruim’, ‘bergplaats’ en ‘dorsvloer’. In moderne dialecten bestaat den ‘dorsvloer’ vooral in Limburg en in het zuiden van Brabant; in Zeeland en Vlaanderen slaat den, dein op een ‘dorsplein’ of ´dorskleed´ in de open lucht (TNZN kaart 8.10; zie ook van Bakel 1997). Verwante vormen zijn Mnd. denne v. ‘bosdal, leger van dieren, laagte’, Ohd. tenni o. ‘dorsvloer’, Oe. denn o. ‘leger van dieren’, MoE den ‘hol, schuilplaats van wild’, en het Ofri. adjectief dend ‘van een dek voorzien’. Deze vormen wijzen op Westgermaans *danja-. Het Oe. denu v. ‘dal’ en Vnnl. dene ‘staak, plank, bord’ (volgens Kiliaan “sax. sicamb.”) zouden op de nominatief *dani daarvan kunnen teruggaan, die geheranalyseerd werd als ō-stam. Een nauw verwante vorm, maar zonder i-umlaut, is Mnl. dan m. ‘leger (van dieren), wouddal’ (vanaf 1287, West-Vlaanderen), Ofri. dan (-nn-) ‘hondeleger’, Ohd. Mhd. tan(n), Nhd. Tann m. ‘bos’, Mnd. dan ‘bos’ < WGm. *dana-. Deze woorden worden meestal verklaard vanuit een PIE wortel *dhen- ‘handpalm; grond; platte plank’ waaruit Ohd. tenar m., tenra v. ‘handpalm’ kunnen voortkomen. De betekenis ‘dorsvloer’ zou dan primair zijn (nl. als ‘plat stuk grond’), en daaruit zouden ‘planken vloer’, ‘leger’ en ‘bergzolder’ zijn ontstaan (Kroes, TNTL 42, 1923, 20-24; de Vries, NEW). In het voordeel van die verklaring is spreekt de betekenis van de vroege vormen danea en Ohd. tenni ‘dorsvloer’; maar een tegenargument is dat Oe. denn nooit ‘dorsvloer’ betekent, evenmin als de reflexen van Wgm. *dani en *dana-. Het volgende scenario lijkt me daarom waarschijnlijker. De vroegst reconstrueerbare betekenis van *dana- en *danja- is ‘dal’ (Oe. denu), specifiek ‘laagte’ of ‘schuilplaats’ in een bos. Vandaaruit leidde betekenisverbreding tot Hoogduits ‘bos’, maar betekenisspecialisatie tot ‘leger van dieren’. Als metafoor werd ‘leger’, wegens de uiterlijke overeenkomsten (de platgetrapte bodem), vervolgens toegepast op een ‘dorsvloer’. Over een Indo-Europese etymologie voor *dan(j)a- ‘dal’ valt slechts te speculeren. Formeel zou het woord op PIE *dhon-(i)o- kunnen teruggaan. De betekenis ‘dal’ is te verbinden met Sanskrit dhánuṣ-, dhánvan- o. ‘boog’ < PIE *dhen-ur, *dhen-un-, waarvan misschien ook Lat. femur, feminis ‘dijbeen’ afstamt. De oorspronkelijke betekenis van *dhon-(i)o- zou dan ‘gebogen’, ‘boogvormig’ of iets dergelijks kunnen zijn. --Mdevaan 8 jul 2014 20:03 (CEST)