deimt

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken

deimt zn. o. 'oude oppervlaktemaat' Een Fries leenwoord in het Noordhollands en het Gronings. Bronwoord was Oudfries deimeth, samenstelling van dei ‘dag’ en meth ‘mad’, vgl. Ned. mad ‘met de zeis afgemaaid stuk grond’. De onbeklemtoonde tweede lettergreep van deimeth ging na of misschien al voor de ontlening verloren. Hollands deymt, gen. deymts, mv. deymte, is geattesteerd vanaf 1345 in de Rekeningen van de Grafelijkheid van Holland. In latere bronnen ook met een meervoud deymden (1514) en als deympt en deynt (17e eeuw).

Opvallend is de vorm deymade v., mv. deymade, in een grafelijke oorkonde uit 1326 gericht aan Simon Nicolaas Trudenz. van Landsmeer in Noord-Holland. Het vrouwelijke made (Oudfries mēde) dat daarin gebruikt wordt bewijst dat deymade een ander woord is dan deymt. Waarschijnlijk werd in het Noordhollands van Landsmeer het Friese -meth opgevat als -made ‘hooiland’, deymade is dus een leenvertaling. Daarbij kan dei- onveranderd uit het Fries zijn overgenomen of een oude Hollandse variant van dag voorstellen, vgl. zeide uit *segde ‘zei’, Mnl. seinen ‘zegenen’, en Mnl. persoonsnamen als Ever-dei uit *Ever-dag.

De Nederlandse tegenhanger dammet uit *dag-maad of *dag-mad wordt aangetroffen in de 16e eeuw in Gooi en Sticht, bijv. in 1525 (Memorie van Peter Aelman uit Naarden; hier ev. dammet, mw. dammaten) en in 1593 (Remonstrantie aan de Staten van Utrecht over den staet der kercken ten platten lande). In de 16e en 17e eeuw komt in de prov. Groningen de vorm deymat voor. --Mdevaan 9 jul 2014 21:52 (CEST)