levenslust
levenslust 'opgewektheid, plezier in het leven'. 1714 (Luyken) [1]: "bitter is de deugd voor de natuur, dewyl zy een tegen-gift is van haar quaade levens-lust", 1726 (Poot) [2]: "Ja zeker, schep nu levenslust, en stel uw quynend hart gerust".
Zal wel een vertaling van Frans joie de vivre zijn, wellicht via het Duits waar het woord Lebenslust in elk geval in de tweede helft van de 17e eeuw wordt aangetroffen.