belust
Dit woord kan geantedateerd worden tot 1542, op basis van Numeri 11:34 in de Liesveltbijbel: [1] (1542): "Daer af heet dye selue stede Lustgrauen, daerom datmen aldaer begroef dat belust volck." Met spellingsvariatie ook zo in de Biestkensbijbel (1560) en Deux Aësbijbel (1562).
Pieter Datheen schrijft in zijn psalmberijming (1566) voor Psalm 119[2]: "In alle myn lyden end teghenheden,// Sal ick tot uwer Wet belust sijn seer."